te spelen
Ga in je kamer spelen.
Ze hebben al gegeten.
Tom heeft niet gegeten.
Tom maakte thee voor Mary.
Tom heeft niets gegeten.
Ik heb al genoeg gegeten.
Heb je knoflook gegeten?
Tom heeft niet genoeg gegeten.
Tom maakte zich kwaad op de kinderen.
Zie eens! Zo!
Wees jezelf!
valt uit elkaar
Het valt uit elkaar.
Ik wou dat iedereen dit wist.
zei de vrouw en keek in de rondte