Ik zal wijn brengen.
We hebben al veel geleerd.
Ik heb het op school geleerd.
Ze heeft het geleerd van haar ouders.
Kunt u mijn kamer schoonmaken.
Vandaag heb ik iets geleerd over het thuisonderwijs in Nederland.
Waar woont u?
Uw boek ligt op tafel.
Ze woont in dit dorp.
Het geld ligt op de tafel.
Ik wil een van deze kopen.
Waar kan ik eieren kopen?
We moeten iets kopen voor Tom.
Tom woont in het hart van de stad.
Als ik het geld had, zou ik een nieuw huis kopen.