"the" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the misery	de ellende
	the family	de familie
	the cold air	de koude lucht
	the chocolate	de chocolade
	the two friends	de twee vrienden
	the zoo	de dierentuin
	the tree	de boom
	the tea	de thee
	the son	de zoon
	the market	de markt
	the person	de persoon
	The cat was dead.	De kat was dood.
	High five!	Geef me de vijf!
	the assignment	de opdracht
	the farm	de boerderij
	What did she buy at the shop?	Wat heeft ze in de winkel gekocht?
	Heaven knows what there was in the bed!	De hemel mag weten, wat er in het bed geweest is!
	“Terribly bad!” said the princess.	“Verschrikkelijk slecht!” zei de prinses.
	“What a terribly big duckling that is,” she thought; “None of the others looks like this.”	“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
	the need	de nood