zit
Tom zit nog steeds aan zijn bureau.
Wat zit er in deze dozen?
Wat zit er in deze doos?
Het brood zit in de oven.
Wat zit je dwars?
Niemand zit vooraan.
Er zit een knoop in mijn schoenveter.
Dat vind ik allebei niet juist en dat zit mij persoonlijk dwars.
Deze wei zit vol kikkers.
An zit in de tuin een boek te lezen.
Er is geen koe zo bont of er zit wel een vlekje aan.
Zijn vrouw zit voortdurend aan zijn kop te zeuren.
ik wed dat hij op dit moment zit op te scheppen