Pets Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the dog	de hond
	That’s my dog.	Dat is mijn hond.
	What a big dog!	Wat een grote hond!
	He has a dog.	Hij heeft een hond.
	cat and dog	kat en hond
	I want to be a cat.	Ik wil een kat zijn.
	Where’s your cat?	Waar is je kat?
	The cat was dead.	De kat was dood.
	Tom bought a dog.	Tom kocht een hond.
	My cat is happy.	Mijn kat is gelukkig.
	stray cat	zwerfkat
	stray dog	zwerfhond
	stray cats	zwerfkatten
	The dog is black.	De hond is zwart.
	We’ve got five cats.	We hebben vijf katten.
	She really likes cats a lot.	Ze houdt heel erg van katten.
	My cat is always up to mischief.	Mijn kat is altijd bezig met kattenkwaad.
	The dog ate the cake.	De hond at de taart.
	He gave the dog a bone.	Hij gaf een bot aan de hond.
	a sweet little black cat	een lieve, kleine, zwarte kat