Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	went to the bedroom	ging naar de slaapkamer
	Is that what happened with Tom?	Is dat wat er met Tom is gebeurd?
	I ordered new furniture.	Ik bestelde nieuwe meubels.
	She lit another match.	Zij stak nog een lucifertje aan.
	Tom says Mary is drunk.	Tom zegt dat Mary dronken is.
	Tom came home very drunk.	Tom kwam heel dronken thuis.
	the head injury	het hoofdletsel
	a head injury	een hoofdletsel
	the pork	het varkensvlees
	A large glass of beer please.	Een groot glas bier alstublieft.
	Tom drinks a lot of beer, and so does Mary.	Tom drinkt veel bier, net als Mary.
	a number of conditions	een aantal voorwaarden
	I want to talk to a lawyer.	Ik wil een advocaat spreken.
	Sami needs to use the bathroom.	Sami moet de badkamer gebruiken.
	This has been on my mind for a long time.	Dit zit me al een hele tijd dwars.
	Tom and I’ve known each other for ages.	Tom en ik kennen elkaar al jaren.
	the religion	de godsdienst
	How large is your bedroom?	Hoe groot is je slaapkamer?
	a long goose feather	een lange ganzenveer
	Tom seemed to want me to fail.	Tom leek te willen dat ik zou falen.