Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the contract	het contract
	a contract	een contract
	a meal	een maaltijd
	credit card	kredietkaart
	A lemonade, please.	Limonade aub.
	with flying colours	met vlag en wimpel
	head injuries	hoofdletsels
	a large dash	een forse scheut
	the shred	het greintje
	the ballot box	de stembus
	the joint	het gewricht
	the quarter	het kwartier
	the town hall	het raadhuis
	the bedstead	het ledekant
	the festival	het festival
	airline tickets	vliegtickets
	the article	het lidwoord
	the moment	het ogenblik
	the couch	het bankstel
	the mind	het verstand