Nouns 50 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the piece	het stuk
	the toilet paper	het toiletpapier
	the cart	de kar
	the chin	de kin
	the bag	de zak
	the bank	de bank
	the boat	de boot
	the couch	de bank
	barn owl	kerkuil
	a bank	een bank
	double chin	onderkin
	house boat	woonboot
	bank card	bankkaart
	court of law	rechtbank
	Can I have a bag?	Mag ik een zak?
	bank account	bankrekening
	Do you have a bank?	Heb je een bank?
	She sat on the bench.	Ze zat op de bank.
	An owl is a bird.	De uil is een vogel.
	the snow-white owl	de sneeuwwitte uil