Ik heb een koude douche nodig.
Ik heb insuline nodig.
Ik heb wat shampoo nodig.
Ik heb wat tampons nodig.
Ik heb dringend hulp nodig.
Ik heb een postkaart nodig.
Ik heb wat batterijen nodig.
Ik heb een pijnstiller nodig.
Iedereen heeft minstens één goede vriend nodig.
We hebben verf nodig.
Ik heb hoestsiroop nodig.
Ik heb een klein stuk karton nodig.
De gewassen hebben regen nodig.
De school heeft een oppepper nodig.
Hij keerde me de rug toe wanneer ik hem het meeste nodig had.
Heel veel mensen hebben hulp van een psycholoog nodig.
Yanni probeerde Skura te overtuigen dat ze hulp nodig had.