Miscellaneous 18 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	you have (formal)	u hebt
	you have (singular emphatic)	jij hebt
	I had to	ik moest
	you had to	jij moest
	he had to	hij moest
	She came to do it herself.	Ze kwam om het zelf te doen.
	Yanni knew what he had to do.	Yanni wist wat hij moest doen.
	He is eating.	Hij eet.
	Eat something.	Eet iets.
	late	te laat
	dining room	eetkamer
	At what time?	Hoe laat?
	What time?	Hoe laat?
	He eats a lot.	Hij eet veel.
	You’re late.	Je bent laat.
	You are late.	Je bent laat.
	He often comes.	Hij komt vaak.
	He is late.	Hij is te laat.
	I’m late	Ik ben te laat
	What time is it?	Hoe laat is het?