de fraude
de stilte
het vonnis
het orkest
het poeder
kamerorkest
knoflook poeder
En zo bleef het roerloos liggen, terwijl de hagel door het riet snorde en er schot op schot knalde.
De storm gierde zo verschrikkelijk om het eendje heen, dat het moest gaan zitten, om niet omver te waaien.
“Die strekt zich nog ver aan de andere kant van het geboomte uit, tot aan de tuin van de pastoor; maar daar ben ik nog nooit geweest.”