Tom en Mary wonen in hetzelfde gebouw.
Tom dronk meer dan Mary.
Tom dronk een glas witte wijn, net als Mary.
Tom en Mary wonen op dezelfde verdieping.
Mary heeft nog niet geantwoord op Tom zijn brief.
De naam van mijn oudste dochter is Mary.
Tom was niet tevreden met het antwoord van Mary.
Ik wist niet dat Mary jouw kleindochter was.
Tom en Mary zetten hun drankjes neer en begonnen elkaar te kussen.
Mary sliep op de trein.
Tom en Mary logen allebei.
Tom en Mary lunchen niet vaak samen.
Tom en Mary konden niet zoveel eten als ze wouden.
Hoe wist je dat Tom en Mary degenen waren die je saxofoon hadden gestolen?