"is" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	It’s my very own mother.	Het is mijn bloedeigen moeder.
	Tom is shopping at the shopping centre.	Tom is aan het winkelen in het winkelcentrum.
	The operation of the restaurant is a family business.	De uitbating van het restaurant is een familiezaak.
	It’s hard to tell you and your brother apart.	Het is moeilijk u van uw broer te onderscheiden.
	What is your job?	Wat is jouw baan?
	Tom is extremely rich.	Tom is zeer rijk.
	It’s a dragon.	Het is een draak.
	My child is ill.	Mijn kind is ziek.
	The ice is very thick.	Het ijs is heel dik.
	Where there’s smoke, there’s fire.	Waar rook is, is vuur.
	Where is the toilet?	Waar is het toilet?
	It’s freezing cold.	Het is ijskoud
	You’ve been forgotten.	Men is je vergeten.
	What is your breakfast?	Wat is jouw ontbijt?
	It’s quarter past eight.	Het is kwart over acht.
	London is a big city.	Londen is een grote stad.
	What time is breakfast?	Hoe laat is het ontbijt?
	There is someone in the toilet.	Er is iemand op het toilet.
	This isn’t my umbrella.	Het is niet mijn paraplu.
	Where is the bus to London?	Waar is de bus naar Londen?