Ik ben ziek.
Ik ben klaar.
Ik zie het ook niet.
Ik moet slapen.
Mag ik een fles sap?
Mag ik een fles wijn?
Ik geloof het niet.
Ik begrijp je niet.
Ik maakte ontbijt.
Ik begrijp het niet.
Mag ik een fles rode wijn?
Ik ben het vergeten.
Ik zie Tom vaak in het park.
Ik drink geen alcohol.
Mag ik een fles witte wijn?
Ik neem elke avond een bad.
Ik laat je heus niet achter.
Ik ben thee aan het zetten.
Ik heb een paraplu nodig.
Ik ben heus niet van gisteren.