Understand spoken Dutch

"I" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I don’t know how to address you. Ik weet niet hoe ik je moet aanspreken.
My colleague and I work together. Mijn ambtgenoot en ik werken samen.
I need you to urinate in this cup. Ik moet u vragen om in deze beker te plassen.
I went to college in Australia. Ik ben in Australië afgestudeerd.
This misery is more than I can bear. Dit is meer ellende dan ik kan verdragen.
I wonder whether Tom left early. Ik vraag me af of Tom vroeg is vertrokken.
I am satisfied with my career so far. Ik ben tevreden met mijn loopbaan tot nu toe.
I’m the one who got beaten up. Ik ben degene die in elkaar geslagen werd.
I have to consider every possibility. Ik moet iedere mogelijkheid overwegen.
I accept the Terms of Sale. Ik aanvaard de Verkoopsvoorwaarden.
I am involved in the negotiation. Ik ben betrokken bij de onderhandeling.
May I join your meeting? Mag ik aanschuiven bij jullie vergadering?
I was devastated when I heard the truth. Ik was verpletterd toen ik de waarheid hoorde.
I had no idea that Mary was your granddaughter. Ik wist niet dat Mary jouw kleindochter was.
I don’t think that’s a good investment. Ik denk niet dat het een goede investering is.
I want to talk to the American consulate. Ik wil met het Amerikaanse consulaat spreken.
Can I pay by credit card? Kan ik met een kredietkaart betalen?
I heard my parents whispering last night. Ik hoorde mijn ouders gisteravond fluisteren.
I ended up in hospital last night. Ik kwam gisteravond in het ziekenhuis terecht.
It was 10 years ago that I started playing chess. Het is 10 jaar geleden dat ik schaak begon te spelen.