de kamer
een kamer
het huis
zij kon in de kamer zien
naar huis gaan
landhuis
En zo waren zij er dan zo goed als thuis.
Ik ben terug thuis.
Yanni ging terug naar zijn kamer.
eetkamer
Hij is alleen thuis.
Yanni kwam thuis van zijn werk.
de tafel
een tafel
een oude tafel
de poten van de tafel
Een tafel voor één, alstublieft.
de telefoon
Yanni had geen telefoon.
Is er een telefoon in de kamer?