"he" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He was exceptionally polite.	Hij was buitengewoon beleefd.
	Although he was sick, he still went to school.	Hoewel hij ziek was, ging hij toch naar school.
	He has a foreign car.	Hij heeft een buitenlandse wagen.
	Although he had no experience, he did well.	Hoewel hij geen ervaring had, deed hij het goed.
	He ended up in bad company.	Hij kwam in slecht gezelschap terecht.
	He likes to mock colleagues.	Hij houdt ervan de draak te steken met collega’s.
	He insists on a quick solution.	Hij dringt aan op een snelle oplossing.
	On Saturday evening he goes to his favorite pub.	Op zaterdagavond gaat hij naar zijn favoriete kroeg.
	He does not distinguish between good and evil.	Hij maakt geen onderscheid tussen goed en kwaad.
	He felt somewhat disappointed by the outcome.	Hij voelde zich enigszins teleurgesteld door het resultaat.
	if he	als hij
	He’s so generous.	Hij is zo gul.
	Is he German?	Is hij Duits?
	he grows	hij groeit
	Is he hitting you?	Slaat hij jou?
	He is chubby.	Hij is mollig.
	he studies	hij studeert
	He has big ears.	Hij heeft grote oren.
	He clenched his fist.	Hij balde zijn vuist.
	He has pimples.	Hij heeft puisten.