Understand spoken Dutch

"good" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I mean it only for your own good. Ik meen het goed met je!
Squatting is good for your balance. Hurken is goed voor je evenwicht.
Tom doesn’t think that Mary’s performance was very good. Tom vond Mary’s optreden niet erg goed.
You are definitely out of your mind. Je bent zeker niet goed bij je verstand.
to approve (split long form) goed te keuren
My best friend dances really well. Mijn beste vriendin danst goed.
Lounging is also good for your brain Ook lummelen is goed voor je brein
He’s too nice for his own good. Al te goed is buurmans gek.
He stirred the tea well. Hij roerde de thee goed.
A single match would do her good, if she would dare to take one from a box, strike it against the wall to warm her fingers. Één enkel lucifertje zou haar wel goed doen, als zij er maar één uit een doosje durfde nemen, dit tegen den muur afstrijken en zich de vingers daaraan warmen.
This turkey tastes good. Deze kalkoen smaakt goed.
The operation went well. De operatie is goed verlopen.
The deck was poorly shuffled. De kaarten werden niet goed geschud.
I listened carefully to what they said. Ik luisterde goed naar wat ze zeiden.
A well-timed witty remark can do a lot. Een goed getimede kwinkslag kan veel doen.
His flattery was well received by the bosses. Zijn vleierij werd goed ontvangen door de bazen.
He’s desperately trying to make up for the delay. Hij tracht wanhopig de achterstand goed te maken.
Whoever takes on the task must be well-organized. Eender wie de taak op zich neemt, moet goed georganiseerd zijn.
In the capital Beijing the people groan almost daily under high concentrations of fine dust. In de hoofdstad Peking kreunt de bevolking zo goed als dagelijks onder te hoge concentraties fijn stof.