"goes (2nd or 3rd person singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom is going shopping tomorrow.	Tom gaat morgen winkelen.
	I hope you’re feeling fine.	Ik hoop dat het goed met je gaat.
	I know she’s feeling fine.	Ik weet dat het goed met haar gaat.
	The bus leaves every ten minutes.	Iedere tien minuten gaat er een bus.
	How is your hand, by the way?	Hoe gaat het trouwens met je hand?
	What’s going to happen to Yanni?	Wat gaat er met Yanni gebeuren?
	The drawer won't open.	De la gaat niet open.
	Everybody will be going.	Iedereen gaat.
	Would you like to join us for a walk?	Gaat u mee wandelen?
	Why is she going to Lyon?	Waarom gaat ze naar Lyon?
	When is she going to Lyon?	Wanneer gaat ze naar Lyon?
	According to Tom, that’s not going to happen.	Volgens Tom gaat dat niet gebeuren.
	I am fine, thank you.	Het gaat goed, dank je.
	It is going to rain.	Het gaat regenen.
	She’s going to have a baby.	Ze gaat een baby krijgen.
	I am very well, thank you.	Het gaat heel goed, dank u.
	Nobody’s going to believe this.	Niemand gaat dit geloven.
	Nobody can foresee what’ll happen.	Niemand kan voorzien wat er gaat gebeuren.
	How much time will that take?	Hoe lang gaat dat duren?
	I won’t go unless you go.	Ik ga niet, tenzij jij gaat.