voor
Wat voor?
voor haar
voor hem
voor mij
voor half acht
Een tafel voor één, alstublieft.
Ik deed het voor het geld.
Voor morgenavond.
Tom kocht dit boek voor ons.
We moeten iets kopen voor Tom.
Voor wie ben je bang?
Tom maakte thee voor Mary.
Dat is het beste voor ons allebei.
Het zal niet gemakkelijk zijn voor jou.
Als je hard voor jezelf bent, zal het leven gemakkelijk voor je zijn.
Een tafel voor drie aub.
Een tafel voor twee aub.
Een tafel voor vier aub.
Voor hoeveel?