de boerderij
Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
Tom wil de boerderij verkopen.
Ik wil mijn boerderij verkopen.
Ik moet mijn boerderij verkopen.
We moeten onze boerderij verkopen.
Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
Tom en Mary hebben een oude boerderij gekocht.
Yanni heeft een boerderij net buiten het dorp.
Waarom heeft Tom zijn boerderij verkocht?
Aan wie heeft Tom zijn boerderij verkocht?
Ik ga naar Australië om op een boerderij te werken.
Hij verwoestte de boerderij.