het eendje
En zo ging het eendje dan heen
Het arme eendje had het al heel slecht.
“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
“Maar het is zo prettig, in het water te zwemmen,” zei het eendje
«Je begrijpt mij niet!» zei het eendje.
de kinderen liepen elkaar omver, om het eendje te pakken
Hun poten gingen van zelf, en allen waren zij in het water; zelfs het lelijke, grauwe eendje zwom mee.
Dat was een schrik voor het arme eendje.
hij strekte zijn snoet juist naar het eendje uit
Het arme eendje wist niet, hoe het zich zou wenden of keren
«Zoveel geluk had ik mij niet kunnen voorstellen, toen ik nog een lelijk eendje was!»
Een welopgevoed eendje zet zijn poten buitenwaarts, evenals vader en moeder doen.
“Dat komt, omdat ik zo lelijk ben,” dacht het eendje, kneep de ogen even dicht en liep toen weer voort.
maar het eendje dacht, dat zij hem kwaad wilden doen en vloog in zijn angst juist in het melkvat, zodat de melk overal in de kamer rondspatte
Maar het arme eendje, dat het laatst uit het ei gekomen was en er zo lelijk uitzag, werd gebeten, gestoten en voor de gek gehouden, en dat zowel door de eenden als door de kippen.
Nu kon het eendje opeens zijn vleugels uitslaan.
«Ik denk, dat ik de wijde wereld maar in zal gaan!» zei het eendje.
en het eendje zat in de hoek en voelde zich diep ongelukkig
en zo werd het eendje voor drie weken op de proef aangenomen