koud
Ik heb het koud.
Het is hier koud.
Nee, alleen koud water.
ijskoud
Mijn koffie is koud.
een schotel koud vlees
Het was koud, snerpend koud.
Van haar vader zou zij zeker slaag krijgen, en thuis was het ook koud.
Het was snerpend koud, het sneeuwde en begon al donker te worden.
de wind rukte ze af, zodat zij in de rondte dansten, en boven in de lucht was het snerpend koud