Ik ben zo terug.
Ik ben terug thuis.
Yanni ging terug naar zijn kamer.
Ik kom terug.
Ik kom zo terug.
Heen-en-terug, graag.
Wanneer kom je terug naar huis?
Ik kom snel terug.
Geef me mijn ring terug.
Ik wil mijn sleutel terug.
Leg het boek terug waar je het gevonden hebt.
Yanni is terug in Algerije.
Mijn moeder kwam terug van de winkel.
Stap terug.
spoorslags terug naar onze kant
Wie zich tijdens de les misdraagt, kan opkrassen en hoeft niet meer terug te komen.