al
almaar
Dat was al daar.
Zij hebben het al.
Het arme eendje had het al heel slecht.
O, kijk, daar komt de bus al aan!
We hebben al veel geleerd.
Ik woon al drie jaar in Nederland.
Ik weet het antwoord al.
Het is al zomer.
Ze hebben al gegeten.
Ik heb al genoeg gegeten.
Tom en ik kennen elkaar al jaren.
maar met iedere nacht werd het gat, waarin het zwom, al kleiner en kleiner
“Kijk, zo gaat het nu in de wereld!” zei de moeder der eendjes, en zij stak haar snavel al uit, want zij wilde de palingkop ook wel hebben.”
het was treurig, omdat het er lelijk uitzag en door al de anderen bespot werd
Ik zeg je de waarheid, al vind je dit ook niet prettig, en daaraan kan men zien, wie zijn ware vrienden zijn
Ik heb je al betaald.
De Kerstlichtjes stegen al hoger en hoger
Tom en ik hebben elkaar al jaren niet gesproken.