Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	John’s hand is clean.	De hand van Jan is rein.
	a well-known saying	een bekend gezegde
	I’m sick.	Ik ben misselijk.
	closing time	sluitingstijd
	Love can be blind.	Liefde kan blind zijn.
	Yanni is guilty.	Yanni is schuldig.
	That house isn’t for sale.	Dat huis is niet te koop.
	This isn’t fun. This is boring.	Dat is niet leuk; het is saai.
	The bear is a large animal.	De beer is een groot dier.
	A tortoise is slow.	Een schildpad is traag.
	She rarely got visitors, because the other ducks preferred to swim in the canal, than to come out of the water to talk to her.	Daarbij kreeg zij zelden bezoek, want de andere eenden zwommen liever in de gracht rond, dan dat zij eens uit het water kwamen om met haar te praten.
	Where are you taking me?	Waar brengt u me heen?
	a big banner	een groot spandoek
	a very pretty woman	een heel knappe vrouw
	the bananas are yellow	de bananen zijn geel
	A great hunt was held; the hunters lay around the swamp; yes, some sat up in the branches of the trees, which stretched far over the reed.	Er werd een grote jacht gehouden; de jagers lagen rondom het moeras; ja, enigen zaten boven in de takken der boomen, die zich ver over het riet uitstrekten.
	That’s slander, lies.	Dat is laster, leugens.
	What exactly do you mean?	Wat bedoel je precies?
	Can you prove it?	Kunt u dat bewijzen?
	No one sits in the front.	Niemand zit vooraan.