Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a six-year-old boy	een zes jaar oude jongen
	Tom’s house is by the sea.	Toms huis is vlak bij de zee.
	He’s always short of money.	Hij komt altijd geld te kort.
	I want you to stay with Tom.	Ik wil dat je bij Tom blijft.
	It’s a beautiful region.	Het is een prachtig gewest.
	Tom doesn’t want Mary to help him.	Tom wil niet dat Mary hem helpt.
	that village from back then, it’s gone	dat dorp van toen, het is voorbij
	I’m tired, but I still can’t fall asleep.	Ik ben moe maar ik kan nog niet slapen.
	Of course, I love chocolate.	Uiteraard hou ik van chocolade.
	Yanni and Skura were happy together.	Yanni en Skura waren gelukkig samen.
	I need a razor.	Ik heb een scheermes nodig.
	I’m not as old as you, of course.	Uiteraard ben ik niet zo oud als jij.
	We have a great opportunity.	We hebben een mooie gelegenheid.
	I don’t speak Dutch very well.	Ik spreek niet zo goed Nederlands.
	I felt safe when he was with me.	Ik voelde me veilig wanneer hij bij me was.
	Everyone wants to pay as little as possible.	Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.
	My old shoes are completely worn out.	Mijn oude schoenen zijn helemaal versleten.
	Her grandmother had never before been so beautiful, so big.	Haar grootmoeder was vroeger nooit zo mooi, zo groot geweest.
	The next morning it took a long time before they were finally on the way.	De volgende ochtend duurde het lang voor ze eindelijk op pad waren.
	I was a kid and didn’t know any better than that it would never pass	ik was een kind en wist niet beter dan dat ’t nooit voorbij zou gaan