Audio - Google text-to-speech

English Sort descending	Dutch	Learn
Where do you work?	Waar werk je?	Learn
Where does he work?	Waar werkt hij?	Learn
Where does one find fruit?	Waar vind je fruit?	Learn
Where does one find milk?	Waar vind je melk?	Learn
Where does this bus go?	Waar gaat deze bus heen?	Learn
Where does this train go?	Waar gaat deze trein heen?	Learn
where he ate	waar hij at	Learn
Where is an ATM?	Waar vind ik een geldautomaat?	Learn
Where is he going to have lunch?	Waar gaat hij lunchen?	Learn
Where is he going?	Waar gaat hij heen?	Learn
Where is he?	Waar is hij?	Learn
Where is his father?	Waar is zijn vader?	Learn
Where is his office?	Waar is zijn kantoor?	Learn
Where is it?	Waar is het?	Learn
Where is my book?	Waar is mijn boek?	Learn
Where is she from?	Waar komt ze vandaan?	Learn
Where is she going to have lunch?	Waar gaat ze lunchen?	Learn
Where is she going?	Waar gaat ze heen?	Learn
Where is she?	Waar is ze?	Learn
Where is the bathroom?	Waar is de badkamer?	Learn